Reactie van Arre Zuurmond op de tweede brief van dr. Scheltema
Weblogs
Tijdens het ontwikkelen van een nieuwe Algemene informatiewet, is Arre Zuurmond een briefwisseling gestart met dr. M. (Michiel) Scheltema. Inmiddels is een levendige correspondentie op gang gekomen. Lees hieronder de reactie van de regeringscommissaris Informatiehuishouding op de tweede brief van de heer Scheltema.
Een overzicht van alle brieven vindt u op deze pagina.
Lees ook het bijbehorende LinkedIn-bericht met de eventuele reacties daarop.
Geachte heer Scheltema, beste Michiel,
Allereerst dank voor jouw antwoord op mijn brief. Ik heb hier terugkomend mijn vakantie over nagedacht.
Wat je doet, is het concept van responsieve overheid uitwerken in concrete bepalingen in de Awb. Dat waardeer ik zeer, maar is bepaald ingrijpend als het gaat om de organisatie van de overheid en, in het verlengde daarvan, onze informatiehuishouding. Het is immers zo dat in een bureaucratische, legalistische overheid elke koker eigen regelingen uitvoert en eigenlijk alleen maar zicht heeft op die eigen regelingen en de informatie die daarbij hoort.
De meeste uitvoerende ambtenaren die ik ken zijn heel professioneel, maar volstrekt gericht op de eigen regeling. Zo heb ik bijvoorbeeld bijna slaande ruzie gehad met jeugdzorgmedewerkers toen ik begon over de vraag of zij niet ook moesten nagaan of de gezinnen waar ze contact mee hadden ook schulden hadden. En of ze ook die dan niet moesten helpen deze schulden op te lossen. Die schulden waren immers vaak de oorzaak van de stress en de daaruit voortvloeiende dysfunctie van het gezin. De professionals zeiden daarop tegen mij dat ze al moeite genoeg hebben om het jeugdrecht volledig te bevatten. Op mijn antwoord dat dat gezin niet alleen de jeugdzorg, maar bijvoorbeeld ook de Participatiewet en de Wet op de schuldsanering moest kennen, werd schouderophalend gereageerd met de mededeling: “ik ben alleen van jeugdzorg”. Ik vond dat schokkend. Vooral als je beseft dat die professional hoger opgeleid is en zegt over maar één ding alles te weten, terwijl de sociaal zwakkere vaak lager opgeleid is en geacht wordt over alles wat te weten.
Overigens, werd ‘privacy’ dan ook nog vaak als alibi-barrière naar voren geschoven om niet over de grenzen van de eigen koker te hoeven kijken. Dat leidt tot de volgende vragen:
In hoeverre staat de informatiebepaling in artikel 3:20, eerste lid, van de Awb op gespannen voet met de huidige privacywetgeving? Ik zelf zie een oplossing door in doelgroepen te denken. De eerste doelgroep zijn ‘gladde gevallen’ en beslaat 80-90% van de gezinnen. Dit zijn gewone rechthebbenden zonder enige complicatie. Deze zou je pro-actief en volledig digitaal de betreffende regeling moeten toekennen. Dan heb je een doelgroep van 10-15% van de gezinnen die moeite hebben de regeling te begrijpen, die bijgestaan moeten worden door een professional bij bijvoorbeeld een Informatiepunt Digitale Overheid (IDO) om hen te helpen bij het krijgen van het bestaande recht uit die regeling. En dan blijven er circa 100.000 multi-probleemgezinnen over. Die zouden geholpen moeten worden door hoogopgeleide professionals, als ware casemanagers, die niet alleen de samenhang kunnen laten zien aan die burger, maar die ook de bevoegdheid hebben om in samenhang over die regelingen heen tot een besluit te komen dat dan geldt voor alle betrokken regelingen.
Hoe kijk je hier tegenaan?
Met vriendelijke groeten,
Arre Zuurmond
Meer weblogberichten
Reactie toevoegen
U kunt hier een reactie plaatsen. Ongepaste reacties worden niet geplaatst. Uw reactie mag maximaal 2000 karakters tellen.
Reacties
Er zijn nu geen reacties gepubliceerd.